dinsdag 10 november 2009

Zich met de publique zaaken bemoeien van J.C. Streng



‘Macht is het vermogen of het middel om anderen zijn wil op te leggen, ook als deze niet wil meewerken’. Eeuwenlang was de verdeling en rechtvaardiging van macht onderwerp van debat. Daarbij speelde de indeling van Aristoteles in democratie, aristocratie en monarchie tot in het Oude Bewind een belangrijke rol. Maar deze indeling werd doorkruist door een beroep op oude rechten en privileges. Terwijl ook noties over paternalisme en charisma, over representatie door presentatie en representatie door afvaardiging de discussie er niet eenvoudiger op maakte. Een debat waaraan ook de Overijsselse predikanten met dichtwerk of preek een bijdrage leverden. Het Oude Bewind werd afgesloten met de hoogoplopende strijd tussen orangisten en patriotten. Daarbij draaide het in essentie om de vraag of de stadhouder, aristocraten en regenten, de bezitters van de neergaande macht, ruimte wensten te geven aan representanten van de omhooggaande macht, de burgers.’

Tot zover de flaptekst van dit boek van Jean Streng, die hoewel er met begrippen gesmeten wordt, toch wel goed beschrijft waar het boek over gaat – namelijk over welke machten in het staatkundig bestel voorafgaande aan de Franse revolutie in Overijssel ‘om de macht streden’, maar ook welke middelen deze machten aanwendden ten gunste van hun eigen zaak en over hoe er gecommuniceerd werd en hoe er op elkaar gereageerd werd.

Bekende dichters als Arnold Moonen en Joannes Vollenhove voorzagen in hun levensonderhoud met lofzangen op drosten, edelen en andere aristocraten. Een jurist als Jan Willem Racer, verzamelaar van authentieke juridische handschriften en charters, schreef zijn juridische stukken, zoals vervat in zijn Overijsselsche Gedenkstukken, net zo gemakkelijk ten dienste van de almachtige graven van Almelo als ten dienste van de niet-stemhebbende steden in Twente. Als jurist verdiende hij er gewoon zijn brood mee, zoals een moderne topadvocaat, het maakte hem niet uit aan wie hij zijn diensten aanbood. Zo worden in dit boek veel Overijsselse auteurs (Rabo Herman Schele, Gerhard Dumbar sr., Henricus Brumanus, J.W. Racer etc.), predikanten en dichters uit de 17e en 18e eeuw en hun werken in een context geplaatst – zeer verhelderend. De verreweg grootste groep inwoners van Overijssel, het ‘gewone volk’, de door Aristoteles al buitengesloten ‘vierde categorie’ kende in het Ancien Regime geen pleitbezorgers. De ‘eerste democraat van Nederland’, Joan Derk van de Capellen tot den Pol, vond het volk ‘over het algemeen dom’ en de dichter Rhijnvis Feith vond dat de ‘reeds minder behoeftige maar tevreden moest zijn met zijn lot en getrouw zijn plichten en betrekkingen moest vervullen’.
Het boek bevat uitgebreide literatuurverwijzingen en een personenregister.

Zich met de publique zaaken bemoeien is het vierde en laatste deel van de reeks ‘Intellectueel Overijssel’. Eerder verscheen Het schoonste gezicht van de wereldt (overpeinzingen van schrijvers en dichters over het Overijssels landschap tussen renaissance en romantiek), Kweekster van verstand en hart (over de boekcultuur en leescultuur in Overijssel tussen 1650 en 1850) en Tot welstand van ’t gemenebest (over het Latijnse onderwijs en de humanistische cultuur in Overijssel tijdens het Oude Bewind).

Geen opmerkingen: