zondag 27 november 2011

De Mars, maandblad van en voor Overijssel (6)

De Mars was een Overijssels maandblad dat tussen 1953 en 1981 verscheen en waaraan bijna alle bekende journalisten/publicisten uit die tijd meewerkten. De Mars bevatte artikelen over regionale onderwerpen op cultureel, maatschappelijk, economisch en toeristisch terrein. De vaak lange(re) artikelen geven een goed tijdsbeeld. In deze rubriek vermeld ik per jaargang een aantal artikelen over onderwerpen of gebeurtenissen uit dit blad.



Foto: Grote wateroverlast in juli 1956. Bij Lemelerveld staan de hooibergen in het water.

Een onderwerp dat in 1956 telkens weer terugkomt en van verschillende kanten belicht wordt is de oprichting van een eigen streekomroep. De meeste auteurs van artikelen hierover willen geen omroep voor Noord- en Oost-Nederland (RONO), maar een omroep voor Oost-Nederland (ROO), eigenlijk alleen voor Twente en de Achterhoek. Hen wordt door anderen ‘regionalisme’ verweten, in dit geval bedoeld als scheldwoord. Voorstanders van de ROO zien juist positieve kanten aan regionalisme. Parallellen zijn te trekken met de huidige pro- en anti-Europa discussie.

Wie in de jaren vijftig en zestig de lagere school bezocht, leerde bij aardrijkskunde de rijtjes plaatsen met producten die er geproduceerd werden. In De Mars lezen we in 1956 reportages over de mattenindustrie in Genemuiden, de textielindustrie in Nijverdal en Almelo, kwekerij Moerheim in Dedemsvaart etc.



Foto: 1956. Klootschieten in Twente

Net als in 1955 is er veel aandacht voor initiatieven op het gebied van maatschappelijk werk en sociaal-cultureel werk, dat ook wel opbouwwerk genoemd werd.
Het vluchtelingenprobleem stond ook al in de belangstelling, maar omstreden was het niet. Iedereen had sympathie voor de uit de Donaustreek verdrevenen, die onder beroerde omstandigheden leefden in een ‘Lager’ bij het Duitse Lingen. Een door de vluchtelingen opgerichte dansgroep trad op in Twente en er werd geld voor hen ingezameld.

In deze jaargang ook interviews/portretten van onder meer de schilders Piet Zwiers (Giethoorn), Bartus Korteling (Deventer), Berry Brugman (Almelo), de schrijfster Mini ter Kuile-Scholten en een aantal politici en bestuurders.
Een speciaal nummer is gewijd aan de stand van het toerisme in Overijssel in 1956.



Foto: 1956. Kamperen bij Ommen

Ook is er aandacht voor een van de twee voorgangers van de OBD, de in 1948 opgerichte Centrale Plattelandsbibliotheek voor Overijssel (CPBO). Het artikel werd geschreven door A. van Uxem, bezoldigd secretaris/penningmeester die samen met directrice Claar ‘juffrouw’ Goudswaard de bibliotheekcentrale leidde. De Zeeuw Van Uxem was behept met de spreekwoordelijke Zeeuwse zuinigheid en wist ook handig subsidies los te peuteren voor de bouw van tientallen bibliotheken in Overijssel in de jaren vijftig en zestig. De artikelen in De Mars werden normaliter geschreven door Overijsselse journalisten. Tekenend voor Van Uxem was dat hij de reportage over zijn bedrijf zelf schreef. Hieronder het artikel.

Centrale Plattelandsbibliotheek breidt haar Centrale gebouw uit

Door A. van Uxem


De wens van de Commissaris der Koningin, uitgesproken bij de opening van het nieuwe gebouwtje op 25 april 1951, dat de ruimte spoedig te klein zou zijn en uitbreiding zou behoeven, is 7 september in vervulling gegaan.
De personeelsbezetting, in 1951 bestaande uit 4 krachten, was in 1956 gestegen tot 20 mensen en beschikte over één werkkamer met een oppervlakte van 25 m2. De rek-ruimte in de bibliotheek kon maximaal 18.000 boeken bevatten wat bij een boekenbezit van 13.000 exemplaren ruim leek. In augustus 1956 bedroeg het boekenbezit 44.000 delen. Het behoeft geen betoog dat het ruimteprobleem volslagen onoplosbaar was. Dank zij de medewerking van het provinciaal bestuur kon het oorspronkelijke gebouwtje vergroot worden van 100 m2 grondvlak tot 500 m2. Er zijn thans drie werkkamers terwijl de rek-ruimte plaats biedt aan 80.000 boeken.
Dit laatste cijfer is zeer belangrijk omdat het in feite het aantal boeken aangeeft wat op het moment aanwezig zou moeten zijn om in de behoeften van het publiek te voorzien. De uitleen frequentie van het boekenbezit bedroeg in de afgelopen jaren gemiddeld 8 á 9, een zeer hoog cijfer in vergelijking met dat der leeszalen in de steden waar dit cijfer in 1955 gemiddeld 3,6 bedroeg, waarbij nog in aanmerking genomen moet worden dat de boerenbevolking in de zomermaanden door de drukke werkzaamheden op de bedrijven vrijwel niet aan lezen toekomt. In dorpen met een overwegend niet-agrarische bevolking als b.v. Diepenveen was de uitleenfrequentie zelfs 18 en dan kan men spreken van een "noodgebied".



Foto: De commissaris van de Koningin Ridder van der Schueren (rechts) en burgemeester C. Slager van Zwollerkerspel bezoeken de CPBO

De Centrale Plattelandsbibliotheek voor Overijssel stelde zich in 1948 tot taak, de grote lacune te vullen tussen de IJsselsteden in het westen en de Twentse steden in het oosten en de bewoners van de gemeenten met ongeveer 20.000 en minder inwoners zo mogelijk een kultureel-kwalitatief gelijkwaardige bibliotheek service te bieden als de steden.
Voorop stond direct dat dit moest geschieden met volledige eerbiediging van de levensbeschouwing en kerkelijke gezindte van alle bevolkingsgroepen. Daartoe werd de hulp ingeroepen van adviseurs voor de confessionele groepen. Als zodanig treedt thans op Da. K. van Drimmelen, directrice van Den Alerdinck, terwijl ds. O. Jager zich bereid heeft verklaard de plaats van ds. G. Lugtigheid in te nemen. Ten behoeve van rooms-katholieke lezers wordt gebruik gemaakt van de recensies van Idil.
In de eerste jaren moest door het ontbreken van geldmiddelen het werk beperkt blijven tot het zenden van wisselcollecties van betrekkelijk geringe omvang. In 1953 werden op deze wijze 120 dorpen en gehuchten voorzien met het resultaat, dat totaal 128.110 boeken werden uitgeleend met een percentage van 3% studieboeken. Tot op dat moment was er van een aan de steden gelijkwaardige voorziening nog geen sprake, vooral door het ontbreken van de deskundige voorlichting ter plaatse door in de Leeszalen opgeleide bibliothecaressen. De oorzaak lag in de totaal onvoldoende geldmiddelen welke ter beschikking stonden. Per inwoner had men de beschikking over gemiddeld één dubbeltje, zijnde de inkomsten van: de bijdrage van de lezers en van de subsidies van Rijk, Provincie en Gemeenten, waartegenover de steden over bedragen van één gulden en meer konden beschikken. Voeg daarbij de noodzakelijke duurdere exploitatie tengevolge van de grote decentralisatie van het werk op het platteland tegenover het voordeel van de centralisatie in de steden dan is het duidelijk dat het door de C.P.B.O. gestelde doel onbereikbaar leek.

Dit beeld veranderde na 1953 op slag door de medewerking van de gemeenteraden van Avereest, Den Ham, Hardenberg, Hellendoorn, Ommen, Rijssen en Wierden, waarbij deze gemeenten bereid waren de bijdrage van gemeentewege te stellen op het minimum bedrag van de tabel van de Rijkssubsidie-voorwaarden voor Leeszalen. Doordat de Centrale bibliotheek als zodanig aan de kwaliteits-eisen van de genoemde Rijkssubsidie-voorwaarden voldoet kon thans voor deze gemeenten over een bedrag van gemiddeld 60 á 80 cent per inwoner beschikt worden.
De resultaten zijn verbluffend. Terwijl het aantal lezers en het aantal uitleningen in de "overige" gemeenten vrijwel gelijk bleef en het percentage studieboeken hardnekkig plm. 3% bleef bedragen, schoot het werk in bovengenoemde zeven gemeenten omhoog. De kwantitatieve en vooral ook kwalitatieve stijging van resp. 173% en 645% is te danken aan de uitbreiding van het boekenbezit, vooral de jeugd- en de studieafdeling én aan het feit, dat de uitlening in de bibliotheken onder leiding van een deskundige bibliothecaresse kon gesteld worden. De C.P.B.O. heeft thans 7 "reizende bibliothecaressen" in dienst, die volgens een vast rooster de uitleendienst verzorgen in 14 en per 1 januari a.s. in 15 bibliotheken nl. Berkum, Den Ham, Dedemsvaart, Enter, Hardenberg, Hellendoorn, Lutten, Nijverdal, Ommen, RaaIte, Rijssen, Vroomshoop. Westerhaar-Vriezenveensewijk, Wierden.

Wanneer men op de kaart van Overijssel de ligging van de zeven gemeenten beschouwt dan is dit een aaneengesloten gebied van respectabele omvang. Inmiddels zijn ook de gemeenten Vriezenveen en Raalte tot de Rijkssubsidieregeling toegetreden. Mocht de gemeente Dalfsen hiertoe eveneens besluiten dan is de lacune van 1948 vrijwel verdwenen met uitzondering van een kleine hoek in Twente, de randgemeenten langs de zuidgrens en de IJsselstreek en de kop van Overijssel. Deze gemeenten zijn door hun inwonertal (minder dan 9500 inwoners) helaas niet bij machte te profiteren van een Rijkssubsidie voor Leeszaalwerk en zouden misschien een beroep kunnen doen op de Provincie, vooropgesteld dat zij zelf het bedrag van ongeveer 40 cent per inwoner willen opbrengen. '
Overijssel heeft in zijn C.P.B.O. een culturele hefboom voor het platteland gekregen waarvan de organisatie en de resultaten landelijk de aandacht trekken en als voorbeeld gesteld worden. Moge het uitgebreide centrum van de organisatie in Berkum spoedig de 80.000 boeken bevatten waar de bewoners van de provincie een dringende behoefte aan hebben.

Geen opmerkingen: