zondag 29 maart 2015

De Mars, maandblad van en voor Overijssel (19): maart 1967

De Mars was een Overijssels maandblad dat tussen 1953 en 1981 verscheen en waaraan veel bekende journalisten/publicisten uit die tijd meewerkten. De Mars bevatte artikelen over regionale onderwerpen op cultureel, maatschappelijk, economisch en toeristisch terrein. De vaak lange(re) artikelen geven een goed tijdsbeeld. Deze maand precies 48 jaar geleden verscheen het maart-nummer 1967.

Foto: Vegetatieve samenleving in de Noordoostpolder (Ger Dekkers)

In het maart-nummer van 1967 een lang artikel over de bedrijfssluitingen en de gevolgen voor de werkgelegenheid. Door de sluiting van een aantal grote bedrijven in 1965/1966 in Deventer verloren bijna 1500 werknemers hun baan. Een jaar later hadden slechts 90 personen nog geen passend werk gevonden. Wie het lange verhaal leest ziet dat in die tijd het lokale bestuur, provinciale instellingen en de landelijke overheid zich zeer verantwoordelijk voelden voor het herstel van werkgelegenheid. Het treffen van algemene maatregelen en het verder over laten aan 'de markt' was toen niet aan de orde.

Mr. M. J. VAN ROSSUM DU CHATTEL
De recente bedrijfssluitingen te Deventer en de vooruitzichten

Op 9 december 1965 werd Deventer opgeschrikt door het bericht, dat de fabriek van Ankersmit's Textielfabrieken, sinds enige tijd deel uitmakende van Texoprint N.V., als gevolg van een interne reorganisatie binnen het bedrijf van Texoprint zou worden gesloten en opgeheven. Door deze bedrijfssluiting werden 988 werknemers getroffen en zag Deventer een van zijn oudste bedrijven verdwijnen.
Deze aankondiging zal bij vele oudere Deventernaren ongetwijfeld de herinnering hebben wakker geroepen aan de sluiting van de Deventer IJzergieterij en Machinefabriek v/h J. L. Nering Bögel en Co. in 1932, waardoor enige honderden werknemers op straat kwamen te staan. Hoe anders is echter de toestand in 1965 vergeleken met dertig jaar geleden. In het Gemeenteverslag over het jaar 1933 (bijlage H, blz. 2) treft men over de door de sluiting van de N.V. Deventer IJzergieterij en Machinefabriek v/h J. L. Nering Bögel en Co. werkloos geworden arbeiders de volgende opmerking aan: "Onder het aantal werkzoekenden bevinden zich ook enkele honderdtallen metaalbewerkers, die hier ter stede nimmer meer in hun vak emplooi zullen vinden, wegens de opheffingen van twee groote industrieen". Nederland verkeerde toen in de grote crisis van de dertiger jaren en Deventer telde toen evenals de andere steden vele honderden werklozen (januari 1933: 1771).
Voor velen van de werknemers van Ankersmit bestond de gerede verwachting, dat zij elders werk zouden vinden. Voor het personeel werd een afvloeiingsregeling getroffen, die enige frictie in de eerste dagen ten spijt de instemming van de vakbonden verwierf.
Toen kort nadien de sluiting van de meelfabriek van de Koninklijke Industriële Maatschappij Noury en Van der Lande N.V., enige tijd voordien overgenomen door de N.V. Koninklijke Zwanenberg-Organen, bekend werd, waardoor 242 mensen zonder werk zouden komen, waren deze bedrijfssluitingen voor de regering aanleiding maatregelen te treffen met het oog op het herstel van de werkgelegenheid in Deventer. De gemeente Deventer werd voor het jaar 1966 aangewezen als primaire ontwikkelingskern in de zin van premie- en prijsreductieregeling "Stimulering industrievestiging ontwikkelingskernen". Als gevolg hiervan konden industriële bedrijven die zich in Deventer vestigden en aan bepaalde in die regeling omschreven eisen voldeden, in aanmerking komen voor een premie, waarvan de grootte afhankelijk is van het vloeroppervlak, en voor een reductie op de grondprijs. Voorts zegde de minister van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening toe, dat rijksgoedkeuringen voor industriële projecten op korte termijn zouden worden afgegeven. Tenslotte werd de mogelijkheid geopend garanties te verstrekken voor leningen van de Nationale Investeringsbank (Herstelbank) N.V. ten behoeve van industriële projecten te Deventer.
Deze snelle reactie van de regering heeft er veel toe bijgedragen om de sfeer in Deventer ten goede te doen keren. Het gemeentebestuur is de regering voor deze, vooral snelle hulp bijzonder erkentelijk. Ook het gemeentebestuur zat niet stil. Op korte termijn werd een persconferentie belegd en werden de nodige besprekingen in Den Haag gevoerd. Ten einde een slagvaardig beleid te kunnen voeren en om te komen tot een goede coördinatie van de te nemen maatregelen riep het college van burgemeester en wethouders op 28 december 1965 een Werkgroep industriële ontwikkeling Deventer in het leven. In deze commissie, die het gemeentebestuur ter zijde staat bij zijn pogingen nieuwe werkgelegenheid aan te trekken, hebben naast de wethouder van openbare werken als voorzitter en enige gemeente-ambtenaren zitting de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau, de adjunct-directeur van het Economisch Technologisch Instituut Overijssel en de secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twente en Salland, district Salland. Het eerste werk van deze commissie was het opmaken van de balans en te onderzoeken welke mogelijkheden er waren om nieuwe bedrijven aan te trekken. Hierbij kwam nog weer eens duidelijk aan het licht hoe beperkt de mogelijkheden waren door het veel te krappe grondgebied van Deventer, hetgeen een ernstige handicap betekent voor het streven van het gemeentebestuur op korte termijn nieuwe werkgelegenheid te creëren.
Begin mei 1966, werd, hoewel niet geheel onverwacht, Deventer weer opgeschrikt en wel door de aanvraag van surséance van betaling van Davo's Haardenfabriek N.V., al spoedig gevolgd door de sluiting van dit bedrijf. Dit betekende het ontslag voor nogmaals 230 mensen.


Al spoedig na het aanwijzen van Deventer als ontwikkelingskern kwamen vele aanvragen om inlichtingen over industrievestiging bij het gemeentebestuur binnen. De grote mate van publiciteit die via pers en televisie aan de bedrijfssluitingen was gewijd, vestigde alom de aandacht op Deventer. Niet alleen de faciliteiten ingevolge de premie- en reductie regeling waren oorzaak van deze belangstelling, maar in het begin droeg ook de verruiming van de plaatselijke arbeidsmarkt - landelijk was de arbeidsmarkt nog in hoge mate gespannen - in belangrijke mate hiertoe bij. Van deze vele aanvragen om inlichtingen hebben zoals niet anders te verwachten was slechts enkele tot een voor Deventer gunstig resultaat geleid, terwijl in enkele gevallen helaas niet kon worden voldaan aan de wensen van de aanvragers. Bij het uitgeven van de beschikbare industriegrond streeft het gemeentebestuur er naar deze met het oog op het aantal te scheppen arbeidsplaatsen zo effectief mogelijk te benutten.
Over het resultaat van de maatregelen van de regering en de bemoeiingen van het gemeentebestuur is een bescheiden voldoening op zijn plaats. Hoewel de situatie zeker nog niet onverdeeld gunstig genoemd kan worden, bestaat het vertrouwen, dat de industriële werkgelegenheid te Deventer zich van de ondervonden achteruitgang zal herstellen. Hiervoor zal echter een voortdurende inspanning vereist blijven. In 1966 besloten acht bedrijven tot vestiging in Deventer, te weten: Eurostepp N.V., industrie van doorgestikte en gewatteerde stoffen; Th. Obdeijn en Zn. N. V., aannemersbedrijf; Selecta N.V., uitgeverij en drukkerij; de Coöperatieve Veevoederfabriek "Sloten" g.a.; Molenaars combinatie Oost Nederland N.V., veevoederfabriek; N.V. Granaria Graaninkoop maatschappij, graansilo; Wagemans Vlees Unie N.V., vleeswarenindustrie; en Unidarm N.V., kunstdarmenindustrie. Een bedrijf dat reeds tot vestiging besloten had, trok zich onlangs weer terug toen het in de gelegenheid was een sinds kort buiten gebruik gestelde steenfabriek in de omgeving aan te kopen. In een van de nieuwe gebouwen van Noury en Van der Lande vestigde zich in de loop van 1966 Golden Wonder N.V., een nieuw opgericht bedrijf voor de fabricage van chips. Deze nieuwe bedrijven zullen aan ongeveer 260 mensen werk bieden en op den duur wellicht aan 355 mensen.
Dank zij de versnelde afgifte van rijksgoedkeuringen konden reeds bestaande plannen van verschillende Deventer bedrijven tot uitbreiding of nieuwbouw veel eerder ter hand genomen worden dan oorspronkelijk verwacht werd. Ook hierdoor zal een verruiming van werkgelegenheid kunnen ontstaan.
Een deel van de door de bedrijfssluitingen getroffen werknemers werd door de bestaande Deventer industrie in dienst genomen. De versterking en uitbreiding van de werkgelegenheid in Deventer zal voor een heel belangrijk deel moeten komen van de bestaande industrie. Het gemeentebestuur ziet het dan ook als een van zijn belangrijkste taken om bij te dragen tot een zo gunstig mogelijk klimaat voor de groei en uitbreiding van de Deventer industrie. Door de gebeurtenissen van het afgelopen jaar is het licht van
openbare belangstelling wel wat eenzijdig op de vestiging van nieuwe bedrijven gevallen. Dit betekent echter niet, dat de belangstelling van het gemeentebestuur voor het wel en wee van de bestaande bedrijven ook maar in enig opzicht zou zijn verminderd.
Ten aanzien van de gevolgen van de in Deventer plaats gehad hebbende bedrijfssluitingen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het sociale aspect en het werkgelegenheids-vraagstuk, Hoewel beide nauw samenhangen, belichten zij toch ieder een ander facet van het vraagstuk. Het sociale aspect zou ik willen aanduiden als de actuele kant van het probleem; in hoeverre zijn de door de bedrijfssluitingen getroffenen er in geslaagd weer werk te vinden? Het werkgelegenheidsaspect is de vraag naar het aantal beschikbare arbeidsplaatsen nu en in de toekomst, waarbij de belangstelling uiteraard voornamelijk uitgaat naar de industriële werkgelegenheid.


Gelukkig heeft een groot deel van hen die door deze bedrijfssluitingen zonder werk kwamen, elders weer werk kunnen vinden. Volgens gegevens van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Deventer hebben van de in totaal 1460 bij deze bedrijfssluitingen betrokkenen er tot dusver ongeveer 90 personen nog geen passend werk kunnen vinden. Het werkloosheidscijfer voor Deventer lag eind december iets onder het landelijk gemiddelde, zodat er uit dien hoofde op dat ogenblik geen reden tot grote ongerustheid behoefde te bestaan. Deze getalsmatige benadering mag ons echter niet de menselijke kant van deze zaak doen vergeten. Velen moesten hun - veelal sinds jaren - vertrouwde arbeidsomgeving verlaten en ander werk zoeken met alle consequenties van dien. Schrijnend zijn de gevallen van oudere werknemers die er niet in slagen passend werk te vinden. Het vraaggesprek met een van hen, opgenomen in het Deventer Dagblad van 30 december 1966, geeft van deze tragiek een treffend beeld.
Het is zonder meer duidelijk, dat de sluiting van deze drie bedrijven niet zonder invloed is op de industriële werkgelegenheid in Deventer, daar vele arbeidsplaatsen zijn weggevallen. Een deel hiervan is gecompenseerd door uitbreiding in de bestaande bedrijven, maar blijkens een onderzoek van het Economisch Technologisch Instituut Overijssel bedroeg de uiteindelijke teruggang in de Deventer industrie 1130 personen. Het is dit aspect, dat het gemeentebestuur met zorg vervult. Jaarlijks immers komen enige honderden jongeren hun plaats in het produktieproces zoeken. De twee l.t.s.en te Deventer leveren jaarlijks ongeveer 300 leerlingen af. Deskundigen nemen aan, dat in 1966 de dienstensector in Deventer een groot aantal mensen heeft opgenomen, zodat daar in de komende jaren de behoefte aan nieuwe arbeidskrachten relatief geringer zal zijn. Met kracht zal daarom gestreefd moeten worden naar uitbreiding van de industrie in Deventer. Dit zal de eerste jaren een van de belangrijkste taken van de gemeente zijn. Met het oog op een zo rijk mogelijk geschakeerde arbeidsmarkt zal tevens getracht moeten worden bedrijven aan te trekken die hoger gequalificeerd personeel nodig hebben. Het streven van het gemeentebestuur is dan ook in het bijzonder op dit soort bedrijven gericht. Voor dergelijke bedrijven biedt Deventer alle omstandigheden in aanmerking genomen zeer goede mogelijkheden.

Welke kansen heeft het streven van het gemeentebestuur om nieuwe bedrijven aan te trekken? De beperkte hoeveelheid beschikbaar industrieterrein is op dit ogenblik voor de gemeente een handicap. Er bestaan vergevorderde plannen tot uitbreiding van het gemeentelijke industrieterrein. Deze uitbreiding zal moeten plaatsvinden op het aangrenzende gebied van Diepenveen, daar het Deventer grondgebied hiervoor geen plaats meer biedt. Ook hier manifesteert zich weer eens duidelijk de ruimtenood waarin Deventer ondanks de grenswijziging van 1960 nu al jaren verkeert. Het zal voor een ieder duidelijk zijn dat een dergelijke toestand voor een zich gezond ontwikkelende en levenskrachtige stad een absurde situatie is. Het gemeentebestuur van Diepenveen verleent ten aanzien van de uitbreiding van het industrieterrein een verheugende medewerking. Het zal desondanks echter nog wel enige tijd duren voordat op dit nieuwe industrieterrein grond' zal kunnen worden uitgegeven.
Als positieve factor voor het slagen van het industrie-acquisitiebeleid moet genoemd worden de grote woningproduktie dank zij de rationeel opgezette bouwstromen. Het is slechts te hopen, dat op korte termijn een gunstige beslissing over het dubbelstadplan zal worden genomen. In dat geval is een continue hoge woningproduktie verzekerd. Heeft op deze factoren de gemeente slechts maar ten dele invloed, nu de beslissing bij hogere instanties is komen te rusten, op andere heeft het gemeentebestuur wel een rechtstreekse invloed. Aan de infrastructuur van Deventer, die de vergelijking met andere plaatsen al goed kon doorstaan, zijn de laatste jaren vele nieuwe elementen toegevoegd; het nieuwe gebouw van de openbare leeszaal, de kunstijsbaan, het overdekte zwembad en de voorzieningen in de medische sector. Op van uit het westen komenden oefent Deventer, wanneer men de stad eenmaal heeft leren kennen, een grote aantrekkingskracht uit. Bij alle gunstige factoren voor de vestiging van nieuwe bedrijven komt de aantrekkelijkheid van Deventer als woonstad in een mooie omgeving. Dit is een factor die bij het aantrekken van nieuwe industrieën een belangrijke rol speelt. De vooruitzichten voor de ontwikkelingsmogelijkheden van Deventer op de lange duur kunnen daarom zonder meer gunstig genoemd worden, zodat Deventer de toekomst met vertrouwen tegemoet ziet.

Samenwerking bibliotheken
Een proces dat zich in de jaren zestig langzaam voltrok was de deconfessionalisering en de ontzuiling. In 1967 kwam er een eind aan de verzuiling in de Overijsselse bibliotheekwereld. Twee provinciale bibliotheekcentrales kregen elk een deel van Overijssel toegewezen en hun bibliotheken kwamen ter beschikking van alle gezindten. Het artikel van Kees Post begint als volgt: 'Wederom goed nieuws uit de Overijsselse bibliotheekwereld. Ditmaal geen berichten over de opening van een nieuw gebouw in een van de vele plattelandsdorpen of cijfers, die een nieuw uitleenrecord vastleggen, maar de mededeling over een nieuwe opzet van de lectuurvoorziening ten plattelande in dit gewest. Na moeizaam en langdurig onderhandelen namelijk hebben de beide instellingen, die sinds de eind-veertiger jaren in Overijssel werkzaam zijn op het terrein van de lectuurvoorziening ten plattelande, besloten te gaan samenwerken; het zijn de Centrale Plattelandsbibliotheek Overijssel (CPBO), gevestigd in Zwollerkerspel, en de Katholieke Centrale Vereniging voor Lectuurvoorziening in Overijssel (KCVL), gevestigd in Borne. Tot voor kort stonden zij, min of meer als geharnaste concurrenten, tegenover elkaar en poogden daarbij elkaar zoveel mogelijk lectuurvliegen af te vangen. Onder deze omstandigheden kon het gebeuren - Heino levert het sprekende praktijkvoorbeeld - dat in een kleine plattelandsgemeente zowel door de CPBO als door de KCVL een bibliotheek op poten werd gezet. Evenmin kon, als gevolg van dit gescheiden optreden, worden voorkomen, dat het personeel van beide instellingen werd gedwongen ondoelmatig heen en weer te reizen: van Zwollerkerspel naar Twente en van Borne naar Salland.'
Vanaf 1968 waren twee provinciale bibliotheekcentrales actief: de PBC West-Overijssel en de PBC Overijssel-Oost. In 1989 gingen beide op in de Overijsselse Bibliotheekdienst, die intussen onderdeel is van de Rijnbrink Groep.

De foto's hieronder geven een beeld van de bibliotheek in 1967.



Geen opmerkingen: