maandag 22 augustus 2011

Bekende Overijsselaars van toen (3): Johannes Wardenier, uitvinder: het mysterie van de motor

Aan de gezamenlijke website van HCO, OBD en SAB www.wieiswieinoverijssel.nl worden regelmatig biografieën toegevoegd. In deze rubriek personen die in hun tijd vaak de krant haalden, maar nu (vrijwel) vergeten zijn. Vandaag Johannes Wardenier.



In oktober 1934 doen in Wolvega, de hoofdplaats van de 23 dorpen omvattende Friese gemeente Weststellingwerf, geruchten de ronde over de uitvinding van een motor. Iemand uit de buurt van Steenwijk heeft de motor uitgevonden, die vrijwel zonder benzine of olie te gebruiken zou functioneren. Bovendien zou de uitvinder voor Wolvega hebben gekozen als plaats van vestiging van de fabriek waar de motor geproduceerd ging worden. Dit was groot nieuws voor de inwoners van Wolvega, die leden onder werkloosheid en dus armoede. De geruchten werden bewaarheid op een persconferentie, waar mr. E.N.W. Maas, sinds een half jaar burgemeester van Weststellingwerf en W. Muurling, op dat moment de jongste wethouder in Nederland, bevestigen dat B&W alles in het werk zullen stellen de fabriek in Wolvega gevestigd te krijgen. Er zal binnenkort voor 13.000 man werk zijn en B&W gaan proberen kapitaal en grond te verwerven voor de bouw van de fabriek. Het Nieuwsblad voor Friesland kopt: ‘Groote toekomst voor Wolvega’.
Inmiddels is de naam van de uitvinder bekend: Johannes Wardenier, een 22-jarige boerenzoon uit Steenwijkerwold. Ook hij was bij de persconferentie aanwezig en had op kalme wijze verklaard: ‘Inderdaad is door mij een vinding gedaan, welke een grote ommekeer op motorisch gebied zal veroorzaken…’.

Johannes Wardenier werd op 20 september 1912 geboren in Steenwijkerwold als jongste van tien kinderen in het gezin van timmerman en keuterboer Jan Wardenier. Zijn onderwijzer noemde hem ‘onwillig’, hij zat altijd alleen maar te tekenen en te knutselen. Na het overlijden van zijn moeder werd hij zeven jaar lang – tot zijn elfde – ondergebracht bij familie in Hengelo. Hij kwam terug naar Steenwijkerwold (de buurtschap Witte Paarden), toen zijn vader hertrouwde. Na de lagere school gaat Johannes werken bij De Beuk in Tuk, een beschuitfabriek en bakkerij, eigendom van Roelof Wuite. Johannes heeft de taak de gebakken beschuiten in te pakken. Hij denkt dat hij een machine kan uitvinden, die dit werk kan overnemen. Roelof Wuite gelooft in zijn werknemer – waarvan gebleken is dat hij bijzonder handig is – en stelt de schuur achter zijn werkplaats beschikbaar, waar Johannes aan zijn uitvinding kan werken. Ook wordt hij vrijgesteld van werk in de bakkerij. Op achttienjarige leeftijd verlaat Johannes de bakkerij. De beschuitinpakmachine zou voor veel geld verkocht zijn aan de NV Leeuwarder Papierfabriek. Bij het bedrijf in Leeuwarden is dit altijd ontkend. Vier jaar lang werkt hij dan in de boerderij van zijn vader aan een uitvinding, waar in die tijd meer uitvinders naar op zoek zijn: de brandstofloze motor, een perpetuum mobile. Hij zal geen perpetuum mobile ontwerpen maar wel een motor waarbij de ‘samengeperste lucht, die de gewenste kracht opleverde, niet ontvlood maar veel langer kon worden gebruikt en eerst na geruime tijd weer behoefde te worden bijgevuld.’
In april 1934 had Wardenier al contact gezocht met wethouder Muurling om te proberen steun te verwerven om zijn motor in productie te brengen. Muurling zegde hem alle steun toe wanneer Wardenier zich zou verplichten een toekomstige fabriek in Wolvera te bouwen. Ook de burgemeester is aanvankelijk geestdriftig. Wel wil hij de motor graag eens zien. Muurling verzekert de burgemeester dat hij met eigen ogen de motor heeft zien werken. Maar in werkelijkheid had ook hij de motor nog nooit gezien. Burgemeester Maas vertrouwt dan op zijn wethouder. Wardenier zal ook in de dagen die volgen niemand bij zijn uitvinding toelaten: ‘ik heb liever zo weinig mogelijk pottekijkers’.
In de week die volgt wordt het een gekkenhuis in Wolvega. Journalisten komen overal vandaan, plannen worden gesmeed om hotels te bouwen en er gloort hoop in de harten van vele werklozen. Ook de plek voor de fabriek wordt bekend gemaakt. Wanneer Wardenier door inwoners van Wolvega gesignaleerd wordt in een glimmende zwarte Ford neemt men de pet voor hem af.

Na een paar dagen verschijnen er ook berichten over twijfel over de uitvinding wanneer bekend wordt dat de motor van Wardenier kan worden ingebouwd in auto’s. Automobielen zonder brandstof… dat lijkt te mooi om waar te zijn. Burgemeester Maas dringt er bij Wardenier op aan zijn uitvinding te laten zien, maar deze weigert pertinent. Er zijn al rijksingenieurs langs geweest om te kijken, beweert hij. Bovendien is het levensgevaarlijk vanuit concurrentie overwegingen. Intussen is de ster van Wardenier tot grote hoogte gestegen. Hij rijdt in dure auto’s, draagt keurige kostuums en rookt aan de lopende band sigaren. Fantastische verhalen doen de ronde over benzinemaatschappijen die Wardenier aanbiedingen doen, het geruchtencircuit draait volop. Wardenier zegt een interview voor de VARA-radio toe, bij welke gelegenheid hij aan alle geruchten een eind wil maken en precies gaat vertellen wat er aan de hand is. Op het laatste moment zegt hij het interview af. Hij weigert zijn toespraak aan de Radio-controle-commissie (die toen nog bestond) voor te leggen.
Een week na de persconferentie ontbiedt de burgemeester Wardenier op het stadhuis. Na enige uren arriveert een dokter. De burgemeester en de dokter verklaren Wardenier krankzinnig en laten hem naar een kliniek in Groningen brengen. De burgemeester zou later verklaren dat Wardenier, geconfronteerd met de argwaan van de burgemeester als gevolg van tegenstrijdige uitspraken, neigingen tot zelfmoord vertoonde. In 1959 veklaart Wardenier: ‘In een auto van Philips en met mensen van Philips werd ik naar de kliniek gebracht’.
Weer een week later moeten burgemeester en wethouder zich voor de gemeenteraad verantwoorden. Muurling meldt zich ziek en zal de politiek voorgoed verlaten. Hij wordt een succesvol opticien in een naburige gemeente. De burgemeester verdedigt zich, waarbij hij spreekt over noodzakelijke geheimhouding en Hogere Autoriteiten waar men zich maar tot moet wenden. Met deze uitspraken levert hij een flinke bijdrage aan wat later ‘het mysterie Wardenier’ zou gaan heten.

Een dag na de raadsvergadering wordt Wardenier genezen verklaard en ontslagen uit de psychiatrische inrichting. Hij gaat terug naar zijn ouderlijke woning in Steenwijkerwold om verder te werken aan zijn motor. Deze blijkt tijdens zijn afwezigheid te zijn opgehaald door een paar keurige heren in een dure auto. Zijn ouders waren te verbouwereerd om het te verhinderen. Verhalen doen de ronde over oliebaronnen, over een burgemeester die de avond voor zijn gesprek met Wardenier gesignaleerd is in Zwolle samen met de minister-president, mannen die ’s ochtends in het stadhuis aanwezig waren - een jaar voor zijn dood zou Wardenier verklaren dat dit Philips mannen waren. Er was nog genoeg om over te schrijven voor kranten. De journalisten hadden van hun hoofdredacteuren echter het verbod gekregen de naam Wardenier in de kolommen te laten verschijnen.
Johannes Wardenier knutselt in zijn schuurtje verder en leeft alsof hij een goed inkomen heeft. Toch heeft hij geen werk…

In de Tweede Wereldoorlog wordt hij tewerkgesteld in Duitsland, weet te vluchten, geraakt in België betrokken bij het verzet en wordt opgepakt. Via Buchenwald komt hij terecht in het tuchthuis Siegburg, waar hij ernstig gemarteld wordt. De gevangenen rond hem heen sterven en hij verwacht hetzelfde lot te ondergaan. Dan wordt hij plotseling vrijgelaten en meegenomen door een Nederlandse man die hem naar het naburige ziekenhuis brengt. Een paar maanden later wordt hij vervoerd naar het ziekenhuis in Eindhoven en hoort hij aan wie hij zijn vrijlating te danken heeft: Philips.
Na de oorlog wordt door Philips verklaard, dat men Wardenier niet kent en dat zijn vrijlating toeval was – Philips heeft tijdens de oorlog wel meer mensen uit een kamp kunnen redden.
Niet ver voor zijn dood heeft Wardenier aan zijn naasten een en ander uit de doeken gedaan. Zeker is dat hij van 1934 tot 1960 niet heeft hoeven te werken en toch altijd over een behoorlijk inkomen beschikte. Dat Philips belangstelling had voor zijn motor lijkt ook zeker. Maar wat zich precies allemaal heeft afgespeeld zal hoogstwaarschijnlijk altijd een mysterie blijven.

Geen opmerkingen: