Ik krijg altijd veel meer reacties per mail dan rechtstreeks op het blog. Dat ligt waarschijnlijk aan het soort blogposts, waarbij niet vaak om de mening van de lezer gevraagd wordt. De e-mails gaan dan ook meestal over het onderwerp waar ik over schreef: aanvullende informatie of juist een vraag naar specifieke informatie. Dat laatste geldt niet alleen voor dit blog maar ook voor een ander OBD-blog
Overijssel – Plaatsbeschrijvingen 1880-1940, waarop ‘gedigitaliseerde’ (gescande) geïllustreerde gidsen en andere plaatsbeschrijvingen te vinden zijn. Ik kreeg een reactie van een mevrouw die van plan was een van de beschreven routes uit de
Gids voor Steenwijk en omstreken uit 1909 na te lopen. Zij had daar een speciale reden voor, want haar grootvader Willem de Wijk had ooit een gedicht geschreven over het Holtingerzand dat in de buurt van de route is gelegen:
Afbeelding: Uit Gids voor Steenwijk en omstreken (1909)
Het Holtinger zand
Het Holtinger zand! ’t Ligt aan den weg verloren
en doet vergeten eeuwen weer herrijzen.
Je komt er als ge ’t pad neemt naar den toren.
Ge kent het niet? Kom mee, ik zal ’t u wijzen.
Je gaat voorbij de smidse, waar ’t vroolijk rinkingt,
dan langs wat weiland, hakhout, brem en hei
tot aan de plek waar links een pad ontspringt.
Daar hoorde ik eens den nachtegaal in Mei.
Je slaat dien zijtak in – de zeeden ruischt er –
totdat ge een breeden mullen zandweg kruist.
Soms blijft ge een wijle stilstaan en beluistert
den wind, die gonzend door de kruinen suist.
Ge zijt dan reeds een eind voorbij den molen,
die met den toren ’t landschap overheerscht,
maar de eerste ligt van waar ge komt verscholen.
Hij zal U wel verrassen, voor het eerst.
Ge kruist dan ruiterweg en ’t rijwielpad
en klimt den heuvel op, den Havelterberg.
Is het het opene, het ruime, dat
U aangrijpt en ontroert tot in het merg?
Eerst komt wat groene schraalheid en een geitje,
een korenveldje, koeien en een wed,
daarna wat dunne berkjes op een rijtje,
totdat ge Uw voeten op het heipad zet.
Aan ’t eind der glooiing wordt Uw voetstap loomer,
het boschje links kan U maar matig boeien,
doch rechts ligt de bekroning van den zomer,
wanneer purpren heidebloemen bloeien.
En op den top welk innig vergezicht
en aan den einder wat een sterke lijnen!
Door witte wolken stort ivoren licht.
De vennen blinken blauw met gouden schijnen.
Patrijzen vluchten luidruchtig als ge nadert
en in de diepte speurt ge een plaggendak,
dat juist nog uitkomt boven het gebladert,
waar zonlicht zilfert door een wolkenwak.
Het Hunnehuis noodt U tot even rusten:
ruimte genieten vordert ook bezinning.
Dan hecht het landschapsbeeld zich in ’t bewuste
en schept ge een vorm van geestelijke ontginning.
Het is niet ver meer langs de karrespooren.
Reeds nadert gij het bosch van donkere dennen
bij ’t Holtingerzand. Dat ligt aan den weg verloren:
de vreemdling ziet het niet; men moet het kennen.
Het is een nauwe kom, aan ’t oog onttrokken,
een woestenij van laaiend, verblindend geel zand.
Zwerfkeien liggen verspreid, vormlooze brokken,
als neergesmakt door een titanenhand.
Ge kunt hier rustig heel den dag vertoeven
met niets dan zand en ’t blakerende licht.
Ge hoort den wind soms door het helmgras zoemen
en doet van puur genot Uw oogen dicht.
Vermoedt gij wat de gronden hier bevatten,
tientallen eeuwen vóór de Batavieren?
De geologen delven er hun schatten:
speerpunten en in steen gestolde dieren.
Het Holtingerzand. ’t Ligt aan den weg verloren.
Gij vindt het wel, ‘k heb U erheen getroond.
Ondergaat ge er een deel der verrukking, die mij werd beschoren,
dan, wandelaar, weet ik mijn moeite naar waarde beloond.
(Willem de Wijk, 15 Maart 1943)
De kleindochter van Willem de Wijk voerde haar plan uit en schreef mij over haar belevenissen. De locatie van de smidse, genoemd aan het begin van het gedicht, wist ze met hulp van een ingezetene van Havelte terug te vinden. Maar daarmee hield het op, de oorspronkelijke route was in de tijd opgelost. De wandeling was er niet minder fraai om.
Intussen had ik al eens gegoogeld op Willem de Wijk. Hij komt voor in
DBNL, waar niet zijn bundel
Vonken uit den haard (1946) vermeld wordt. Deze is wel te vinden in
Worldcat, waar ook blijkt dat Willem de Wijk een liefhebber was van literatuur. Hij correspondeerde o.a. met Adama van Scheltema, Willem Moll en Willem Kloos. Zijn naam duikt op verschillende plekken op maar nergens is een biografische schets over hem te vinden.
Gelukkig was zijn kleindochter bereid een en ander over Willem de Wijk op papier te zetten:
Willem de Wijk (1892-1974)
Willem Hilbrandus de Wijk werd geboren in Nieuwe Pekela op 20 september 1892 en overleed in Meppel op 15 maart 1974. Zijn beroep was handelscorrespondent. Hij was getrouwd met Lena Jongman uit Sappemeer, en ze hadden twee zoons, Erik en Einar, beide geboren in Meppel.
In oktober 1919 is hij als correspondent moderne talen gaan werken bij Stheeman in Meppel (Brocades & Stheeman, later Gist-Brocades). In 1922 bij zijn trouwen woonde hij in Staphorst (volgens de huwelijksakte). Het is aannemelijk dat ze al direct na hun trouwen zijn verhuisd naar de Willem Barentszstraat in Meppel, gezien het feit dat hun oudste kind daar werd geboren.
In het algemeen was hij een belezen, maar ook eigenzinnige man. Bij Brocades is hij later op staande voet ontslagen omdat hij weigerde een stuk te vertalen omdat daar volgens hem leugens in stonden. Hij was ook vaak werkloos in de twintiger en dertiger jaren, waardoor het gezin het niet altijd even makkelijk had. Waarschijnlijk is hij uiteindelijk als gemeenteambtenaar geeindigd.
Willem de Wijk heeft tientallen jaren gedichten geschreven; een aantal hiervan werd ook gepubliceerd in o.a.
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift en De Nieuwe Gids; niet zelden ging hier een briefwisseling met Willem Kloos aan vooraf, waarbij ook geregeld gedichten werden afgewezen. In het Letterkundig Museum bevindt zich een deel van deze briefwisseling. Verder verscheen er in november 1946 een dichtbundel van zijn hand, Vonken uit den haard (uitgeverij J.A. Boom & Zoon te Meppel).
Overigens speelde hij graag piano, en was hij dol op klassieke muziek; vooral Beethoven had zijn warme voorkeur.
Tot zijn dood heeft hij met zijn vrouw in Meppel gewoond. Jaren aan de Julianastraat, daarna aan de De Vissersingel.
In Meppel was hij bevriend met schilder
Anthony Keizer; vaak trokken zij samen het veld in, temeer omdat Keizer het prettiger vond zijn (vele) landschappen in gezelschap te schilderen. Willem en zijn vrouw Lena hadden thuis een aantal tekeningen en schilderijen, gekregen van Keizer. Keizer en Willem de Wijk hielden allebei zeer van het Drentse landschap, met name de omgeving van de Havelterberg trok Willem zeer. Zijn gedicht over Het Holtingerzand is hiervan een illustratie."
Tot zover deze biografie opgetekend door zijn kleindochter.
Tot slot: op internet staat een
opmerkelijk geschrift van Willem de Wijk, waarin hij – overigens in fraaie bewoordingen – te keer gaat tegen Ds. Vos en de echte literatuur (Strindberg, Shelley) verdedigt t.o.v. in die tijd populaire schrijvers als Lagerlöf en Barclay. Hij schrijft: ‘Ik ken lieden, die vier of vijf talen kennen en hun vrijen tijd niet beter weten door te brengen dan in een café met een strijkje; individuen, die met al hun talenkennis volkomen onbeduidende materialisten zijn en leeghoofden. Doch er zijn er ook met een prachtig gemoedsleven, hoogstaande en talentvolle menschen, die echter geen enkele vreemde taal kennen. Aan het oordeel van dezulken hecht ik meer waarde dan aan dat van talensprekende imbécielen.’
Deze Willem de Wijk is volgens mij een nader onderzoek waard.