De Mars was een Overijssels maandblad dat tussen 1953 en 1981 verscheen en waaraan bijna alle bekende journalisten/publicisten uit die tijd meewerkten. De Mars bevatte artikelen over regionale onderwerpen op cultureel, maatschappelijk, economisch en toeristisch terrein. De vaak lange(re) artikelen geven een goed tijdsbeeld. In deze rubriek vermeld ik per jaargang een aantal artikelen over onderwerpen of gebeurtenissen uit dat jaar. Dit keer jaargang
1961.
Welke thema’s speelden er in 1961, althans wanneer we De Mars als leidraad nemen? Geen complete opsomming, maar een aantal zaken die mij opvielen.
Foto:
Bert Haanstra, BN-er anno 1961.
Vooruitgang
Deze jaargang staat bol van de openingen van nieuwe scholen en opleidingen, fabrieken en fabrieksterreinen, stadhuizen, musea, psychiatrische inrichting, plannen voor nieuw provinciehuis en een kunstijsbaan in Deventer.
Textielindustrie
De malaise in en de uiteindelijke ineenstorting van de Twentse textielindustrie wierpen hun schaduwen al vooruit, maar hoe rampzalig het binnen tien jaar met de Twentse textiel zou aflopen was in 1961 nog niet te voorspellen. Modernisering, nieuwe producten, merkartikelen, specialisatie en kwaliteitsverbetering zijn in dit jaar nog het antwoord op de concurrentie vanuit de lage lonen landen en het wegvallen van de Indonesische markt. Een dubbeldik speciaal nummer is aan de textiel gewijd.
Foto: modernisering textielindustrie, niet meer aan de machine maar achter het schakelpaneel.
M.H. Corwin
In deze jaargang een artikel ván M.H. Corwin over de geschiedenis van de Joden in Ootmarsum en een artikel óver deze verzamelaar die eigenlijk Henri Max Cohen heette en fabrikant van poetskatoen was. Hij was één van de vijf Oldenzaalse joden die de oorlog overleefden en wordt na de oorlog geconfronteerd met een aanvankelijke onverschilligheid t.a.v. het lot van de joden. In 1955 verandert hij zijn achternaam in Corwin, om een volgend keer zo lang mogelijk uit de handen van de vijand te blijven. Hij ging postzegels, pamfletten en kaarten uit de Naziperiode verzamelen en publiceerde over joodse families. Deze informatie vinden we niet terug in het artikel maar wel in
het boek met zijn bijzondere levensverhaal dat zijn dochter vorig jaar schreef.
Bekenplan Hengelo
Hengelo wordt naast ‘Metaalstad’ ook wel ‘stad van de beken genoemd’. Grote wateroverlast in 1960 leidde niet alleen tot ontwrichting van het openbare leven maar ook tot vervuild water, waarvan beoefenaren van de hengelsport, zwemmers en watersportbeoefenaren het slachtoffer werden. In 1961 werden grootscheepse plannen gemaakt om voor eens en altijd van de overlast af te zijn, er moesten waterbekkens komen, zuiveringsinstallaties, omleggingen en nieuwe waterverbindingen. Die plannen zijn in de jaren daarna uitgevoerd. Momenteel zijn de beken in Hengelo weer een actueel thema. Er is zelfs een
Stichting Groene Binnenstadsbeken opgericht.
Foto: vertegenwoordigers van politieke jongerenorganisaties bijeen.
Ruilverkavelingen
Ruilverkavelingen hebben het landschap drastisch veranderd. Wanneer je op het weblog
Overijssel – Plaatsbeschrijvingen 1880-1940 de lyrische beschrijvingen over Overijssels ongerepte natuurschoon leest, vraag je je af waar dat ‘eldorado voor de wandelaar en fietser’ gebleven is. De ruilverkavelingen in de jaren 50, 60 en 70 zijn er de oorzaak van dat het kleinschalige landschap grotendeels verdween. Natuurlijk waren de boeren blij met minder versnipperd grondbezit, betere waterhuishouding en infrastructuur, maar ook in 1961 al weerden de natuurliefhebbers zich tegen een in hun ogen niet toelaatbare aantasting van het natuurschoon. In deze jaargang van De Mars staan artikelen over ruilverkavelingen binnen de Kuinder Buitenpolder en het Denekampseveld. Ook een artikel over de riviernormalisering in de Graafschap Bentheim heeft aanknopingspunten met dit thema, evenals het besluit van Provinciale Staten om een Natuurbeschermingsfonds te stichten waarin jaarlijks 50.000 gulden wordt gestort.
Andere opvallende en of lezenswaardige artikelen:
- twee artikelen over de Rusluie en de Oudheidkamer Vriezenveen
- Vloedbeld als dialectauteur
- interviews met Bert Haanstra en provinciaal archeoloog C.C.W.J. Hijszeler
- het (bijna ex)-klompendorp Enter
- een kritisch artikel onder de titel ‘Natura Docet op de goede weg?’
- politieke belangstelling van jongeren in Overijssel
- uitgebreid artikel over Arboretum Poort-Bulten bij De Lutte
Schimmelpenninck en het Nijenhuis
Adriaan Buter schreef een boeiend artikel over
Rutger Jan Schimmelpenninck en zijn banden met het Nijenhuis te Diepenheim, dat hieronder in zijn geheel wordt weergegeven.
ADRIAAN BUTER
Schimmelpenninck en het Nijenhuis
Wie zich eenmaal aan de voorstellingswereld van het schoolboekje ontworstelde, heeft leren zien, dat de naam "Patriotten" voor diegenen van onze voorouders, die met de Franse bezetters om de vrijheidsboom dansten, niet zo onjuist was als ze op school misschien leek.
Rutger Jan Schimmelpenninck, de Deventer koopmanszoon, die het tot Hollands ongekroonde koning bracht, hééft als Amsterdams advokaat in 1795 meegedanst om de versierde boom, die zijn vrienden op de hardbevroren Dam opgericht hadden. Voor de patriottische "factie", waartoe hij (in de geest al sedert zijn veertiende jaar, toen de Amerikanen hun vrijheidsoorlog begonnen) behoorde, waren de Franse troepen geen vreemde bezetters, maar de brengers van ware democratie en vooruitgang. Rutger Jan heeft het hele drama meegemaakt, hoe de beginselen van de Franse revolutie (waaraan zijn proefschrift gewijd was) meer en meer verzaakt werden en hoe de vreemde troepen al meer de rol van vijandige bezetters op zich namen, wier opdrachtgevers tot een steeds onverholener imperialisme overgingen, dat zijn climax vond in de jaren van Napoleon's brute dictatuur.
Zo iemand bewezen heeft de naam patriot te verdienen, dan is dat Rutger Jan geweest. Onverschrokken, soms hopend, vaker wanhopend, maar ook dan niet aflatend, heeft hij op de bres gestaan voor de zelfstandigheid van de Nederlandse natie, in die jaren met veel historische naïviteit "het Batavenvolk" genoemd.
Het is tegenwoordig ook al weer naief om van Saksers te spreken, beter lijkt het dus om van Rutger Jan slechts de afkomst uit Overijssel te vermelden. Burgerzoon, die, toen hij zelf al zoons had, nog snoefde over de onovertroffen wijze, waarop hij op de Deventer Brink het hoepelen beoefend had, geestelijk gevormd door zijn geleerde stadgenoot Simon de Vries, in wie de humanistische tradities van de IJsselstreek voortleefden, beïnvloed door de Overijsselse democraat Joan Derck van der Capellen tot den Pol, sportief genieter van het buitenleven, uitmuntend student, knap pleitbezorger zowel voor gewiekste Amsterdamse kooplieden als voor zijn patriottische vrienden, als ze in de verdrukking waren geraakt, vóór alles de man van tolerantie, die afkerig was van geweld, wel ijdel, maar onkreukbaar vasthoudend aan de rechte lijn, die hij als zijn levensweg uitgestippeld had. Zo rijst zijn beeld op uit de levensbeschrijvingen. Er is nog een ander middel dan boeken, om ons een beeld te vormen van figuren uit het verleden. Niet altijd is het er, maar in het geval van Rutger Jan staat het ons wel ter beschikking. Dat is de omgeving, waarin zij leefden, het milieu, dat soms bewaard bleef en waar iets van hun geest, van de geest van hun tijd vooral, is blijven hangen.
Nu Overijssel, tweehonderd jaar na zijn geboorte, deze grote zoon geëerd heeft, is aan die omgeving, het landgoed Nijenhuis, dat hem zo lief was en dat hem menigmaal nieuwe kracht schonk voor zijn ondankbare taak, vanzelfsprekend een rol in die herdenking toebedeeld. De tentoonstelling in Deventers Muntentoren over "Rutger Jan Schimmelpenninck, zijn leven, zijn tijd" heeft dankbaar gebruik gemaakt van de souvenirs, die op het Nijenhuis te Diepenheim trouw bewaard worden en die er een beetje het karakter van een "Rutger Jan-Museum" aan geven.
In 1812 heeft Schimmelpenninck, nog steeds fel tegenstander van Napoleons absolutistische politiek, zich door hem de benoeming tot Graaf van het Keizerrijk laten aanleunen. Had hij die moeten weigeren? Henriëtte L. T. de Beaufort heeft in het Jaarboek Overijssel onthuld, hoe in oud-adellijke kringen nog lang smalend over de adel uit de Franse tijd gesproken is en zij stelt de vraag, of de republikein Schimmelpenninck er niet beter aan gedaan had, deze onderscheiding te weigeren. Dat is uiteraard wel wat érg lang nakaarten, maar niettemin mag de vraag gesteld worden, wanneer we proberen ons een beeld van Rutger Jan te vormen. Hij. was republikein, zeker, maar hij was ook een typische aristocraat, het type van de verlichte landjonker, niet door afkomst (al stroomde er blauw "bastaard"bloed door zijn aderen), maar door opvoeding en gezindheid. Tenslotte waren in zijn tijd zeker niet alle adellijke lieden anti-republikeins of omgekeerd! De vraag moet eerder luiden, of hij, zo'n vurig nationaal voelend man, zich niet aan dit eerbetoon door de overweldiger had dienen te onttrekken. Die vraag brengt ons dichter bij het probleem, waaraan wij, die een Duitse bezetting meemaakten, kennelijk veel zwaarder torsen dan ons voorgeslacht in de Franse tijd het gedaan heeft. Wat voor onze begrippen collaboratie is, was destijds eerder een bewijs van democratische en vooruitstrevende gezindheid. Tenslotte waren die Fransen, die ons plunderden en ringeloorden dezelfden, die het feodale stelsel in Europa vernietigd hadden!
Er zijn maar weinig Nederlanders geweest, die voor de Franse revolutie en zelfs voor veel van wat daarop volgde, geen bewondering gehad hebben. Van Hogendorp was een van die weinigen. Was hij een groter man dan Schimmelpenninek? Na bijna twee eeuwen zal nog niemand dat oordeel durven uit te spreken. Maar laten we tot het Nijenhuis terugkeren. In 1799 had Rutger Jan's vader het voor hem, zijn tweede zoon gekocht. Het was toen al in de huidige toestand, die het aan de vorige eigenaar dankte. Het was hetzelfde jaar, waarin Bonaparte de macht greep. Voor Rutger Jan kon er slechts tijdens korte vakanties rust zijn in de Diepenheimse dreven, rust en ontspanning door de jacht, zijn grote liefde sinds de Deventer jeugdjaren. Hij doorkruiste het landgoed te paard of in de kiereboe, het aardige, geelgeschilderde reiswagentje, dat nog lang in het koetshuis bewaard is en dat nu in het Rijksmuseum Twenthe staat. Maar al te gauw waren die vakantieweken voorbij en moest hij weer naar Parijs.
De functie van gezant had hij niet gezocht, zo min als die van representant in 1795, maar hij was nu eenmaal geboren om te representeren, zo schrijft zijn biograaf Theun de Vries. Hij was al eenmaal flink teleurgesteld in de politiek, maar zoals dat gaat, de politiek wist hem wel weer te vinden en naarmate de nationale onafhankelijkheid vanuit Parijs sterker bedreigd werd, des te steviger beet hij zich vast in de zelfgekozen taak om die onafhankelijkheid te verdedigen. Bepaald echter niet voor zijn plezier. Boekdelen spreekt deze ontboezeming in een brief aan een Haagse vriend:
"Goede Hemel! welk een contrast tusschen het Overijsselsche buitenleven, in den schoot eener geliefde maagschap, en tusschen de kronkelpaden dezer residentie! welk een contrast tusschen Rutger Jan Schimmelpenninck, loopende in een schamel jagtbuisje, 't geweer op den schouder, met een paar getrouwe honden, door de Twentsche velden, achter de hazen en patrijzen, en tusschen den Bataafschen Ambassadeur, spanserende in 't goud gekleed, door de antichambres, kabinetten en bureaux der Ministers!"
Als Bataafs gezant was hij, enige jaren later, de grote man van de Vrede van Amiens (1802), een kleine adempauze in de oorlog met Engeland, waarbij zijn diplomatie heel wat voor Holland leek te bereiken, wat door de snelle ontwikkeling echter al gauw weer te niet werd gedaan. Met hoeveel trots zal hij in zijn tijdelijke woning in de Noord-Franse stad de ganzepen ter ondertekening voorgehouden hebben aan de onderhandelaars, dezelfde pen, die nu nog een van de pronkstukken is onder de souvenirs op het Nijenhuis! Zijn kennis van de Engelse taal, al jong in Deventer geleerd in de omgang met de commandant van het Schotse garnizoen, kwam hem nu te pas, tijdens zijn kortstondig gezantschap in Engeland. Hoe vriendelijk hij er ook bejegend werd, hij leerde ook daar, dat de grote ontwikkelingen zich buiten Holland om voltrokken.
Terug in Parijs, aan wat langzamerhand wel het hof mocht heten, zette hij de hopeloze strijd voort, totdat in 1804 Napoleon hem voor de keuze stelde: inlijving van Frankrijk, of zelf regeringshoofd worden. Rutger Jan koos het laatste. IJdelheid, vooral van zijn vrouw, zal in die beslissing meegespeeld hebben, maar vooral toch de wens om onder alle omstandigheden alles te doen voor het vaderland, wat maar gedaan kon worden. Parijs was nog niet tevreden. Schimmelpenninck verzette zich waardig, maar tenslotte moest hij aanvaarden, dat Napoleons broer hem, de "koning uit 't gemeen", zoals een anoniem tegenstander schreef, als officieel koning opvolgde. Eer de nieuwe koning arriveerde, nam Schimmelpenninck de wijk naar het Nijenhuis. Een aangeboden functie sloeg hij af. In afzondering leefde hij nu met zijn gezin in Diepenheim, tot hij in 1812 opnieuw naar Parijs geroepen werd, intussen al bijna blind door de oogziekte, die hem tijdens zijn regeringsperiode al zoveel last bezorgd had. Opnieuw met Napoleon geconfronteerd, schroomde hij niet, deze voortdurend de waarheid te zeggen. De tiran nam dat, al trok hij er zich niets van aan. "Rutger Jan is te deugdzaam voor de wereld, waarin wij leven", was zijn oordeel.
Foto: het reiswagentje van Schimmelpennick.
Rutger Jan heeft de val, zelfs nog de dood van Napoleon meegemaakt. Zijn levensavond sleet hij rustig op het Nijenhuis, al trad hij als lid van de Eerste Kamer nog een enkele maal voor zijn liberale beginselen in het krijt. Bij de blindheid voegde zich een steeds toenemende verlamming, en zoals Craandijk schrijft: "Jarenlang bloeide voor hem de kleurenpracht der bloemen op zijn geliefd Nijenhuis tevergeefs en hij zag het niet, hoe zijn eiken wiesen en hoe hun hoge kruinen zich welfden in de statige laan voor het huis, waar hij zo gaarne de rust genoot, die voor hem zo vroeg - te vroeg! - was gekomen".
De statige laan is enkele jaren geleden gekapt. Nog groeien er echter hoge eiken rondom het Nijenhuis en nog staan daar binnen de meubels uit de Franse tijd, hangen er de portretten van de mensen, die rondom de raadpensionaris geleefd hebben en herinneren de souvenirs aan de man, die aan een van de somberste tijdperken uit onze nationale geschiedenis toch een zekere grootheid heeft gegeven. Zoals de sfeer van de kamers, waarin zijn staatsieportret regeert, grandeur verleent aan dit oude huis, waarvan voor mijn gevoel de geschiedenis pas echt begint met Rutger Jan Schimmelpenninck.