Op 7 mei is het 150 jaar geleden dat Enschede grotendeels
in de as gelegd werd. In artikelen in de Tubantia en elders werd hier deze maand al veel aandacht aan besteed. Nu is er ook een speciale website in het leven geroepen door de beheerders van de website
Enschede in Ansichten. Zij ontwierpen de website
Stadsbrand Enschede 1862, waarop in het kort en overzichtelijk informatie over deze ramp voor Enschede te vinden is, een ramp die wel zou leiden tot een snelle groei van de textielindustrie.
Op de website van het gemeentearchief zijn
fragmenten van getuigenverslagen te vinden. Complete verslagen zijn
via email aan te vragen.
Een van de ooggetuigen was
Hermanus Gerardus Hartman Jakobusz (1831-1894). In de brochure
Feest en Ramp doet hij verslag van hetgeen zich op 7 mei 1962 heeft afgespeeld. Hieronder een fragment:
Het was op den middag van den 7 Mei dat de brand ontdekt werd. De berigten , die wij inwonnen, omtrent de plaats zoowel als de oorzaak van het ontstaan, waren te uiteenloopend , dan dat wij nu reeds met zekerheid een en ander zouden nederschrijven. De eene sprak van eene armoedige woning in de Kalanderstraat, de andere van een klein huisje in de Gulanenstraat , een derde van een schamel verblijf op den weg naar Knalhutte en een vierde noemde zelfs niet eens een woning, huisje of verblijf, maar wees de openbare straat aan, als de plaats waar de brand ontstond. Hier verhaalde men dat de schoorsteen het eerst vlam had gevat, daar zeide men dat het vuur van den haard zich aan den grond had medegedeeld, ginds sprak men van de gloeijende cintels , die de naburige daken had aangestoken, en elders wilde men in het onschuldig vermaak van eenige knapen, om de vroeger gebruikte guirlandes en versieringen te verbranden de oorzaak van het onheil zien. En dit alles werd later weder tegengesproken door de omstandigheid, dat een ongelukkige geboeid naar Almelo werd getransporteerd, als verdacht van misdadig den brand te hebben veroorzaakt. Doch onverschillig wat de oorzaak moge zijn, de uitkomst was zooveel te zekerder: .Enschedé werd in een puinhoop veranderd, en de 7 Mei 1862 is een dag geworden, die in de jaarboeken der stad ten eeuwigen dage eene treurige herinnering zal bewaren.
Ongelukkig genoeg woedde er dien dag een hevige wind , die telkens van rigting veranderde, en den brand zoo spoedig deed toenemen, dat aan geen blusschen of redden te denken viel. Naauwelijks had men een bedreigd punt beveiligd, of onverwachts sloeg de vlam op een ander met vernieuwde kracht naar buiten en vóór men hier den vuurgloed kon beteugelen, werd de hulp weer elders gevraagd, om daar ook te vergeefs te worden aangewend. Ja, zoo hevig en met zulk eene kracht werden de vlammen in de straten voortgejaagd, dat zelfs de brandspuiten, die spoedig in werking waren, niet langer konden bediend worden en de brandweer zich moest verwijderen, wilde zij zelve niet in het vuur omkomen. Wat men de vorige week als eene weldaad had aangemerkt, vermeerderde nu nog het onheil: het schoone weder had de grachten doen uitdroogen, en gebrek aan water ontzenuwde de pogingen tot redding. Wat de vorige week de vreugde had vermeerderd, (een bezoek van Koning Willem III aan Enschede) werkte nu de tot grootere uitgebreidheid der ramp: de guirlandes en het verdroogde groen waren eene begeerlijke en ligt verteerbare prooi voor het vuur en gaven de vlammen een nog hoogeren gloed. Wat de vorige week de gemoederen te meer had opgewekt tot feestelijke stemming, vermeerderde nu de droefheid en den angst; want alom was jammer en ellende op ieders gelaat te lezen, en duizenden dwaalden ontsteld en verslagen rond. Zij zagen het ontzettend schouwspel aan, en vergaten zelfs voor een oogenblik hun eigen leed, om de verpletterende ramp, die allen trof.
Doch loopen wij met onze beschouwingen het verhaal der ramp niet vooruit. Later zullen wij nog stof tot nadenken genoeg vinden.
Naauwelijks was de brand ontdekt of de klok, die zoowel tot zinnebeeld van vreugde als van droefheid wordt gebruikt, werd geluid. Zij, de verkondigster uit den hoogen toren, die weinig dagen te voren den volke had gepredikt, dat Neêrlandsch Koning de veste bezocht, riep de ingezetenen nu om getuige te zijn van een geheel ander tooneel. Een ander monarch, niet zoo edelmoedig en weldadig als Willem III, maar veel meer gevreesd en geducht zwaaide zijnen scepter en bereidde geene feestvreugde, maar ramp en droefheid voor de ontstelde bewoners. Wederom moest de schutterij hare diensten bewijzen, doch nu niet om tot eerewacht of begeleiding van den Vorst te strekken, maar om orde en regel te handhaven, terwijl men den gevreesd en dwingeland zocht te stuiten in zijne vaart. Wederom werd de geheele stad opgeroepen om deelgenoot van een groot schouwspel te zijn, doch nu niet om den koning hare vreugde te betoonen , maar om den despoot, die verwoestend om zich heengreep , te stuiten op zijnen zegetogt. Even als op 1 Mei waren ook op 7 Mei spoedig vele vreemdelingen binnen de nijvere veste bijeen, doch nu niet om werkelooze toeschouwers te zijn, maar om mede de handen uit te steken en te redden, wat uit de klaauwen van den verwoester kon gered worden.
Evenwel, menschelijke krachten vermogten niets tegen het geweld des vuurs , dat door hevige dwarlwinden voortgejaagd, en door de langdurige droogte begunstigd al verder en verder zich verspreidde. De brand nam steeds toe, te meer daar er vooral uit gebrek aan water bijna aan geen blusschen te denken viel, en ofschoon er bij een opkomend onweder een vrij overvloedigen regen viel, had die evenmin eene gunstige uitwerking als de brandspuiten, die door de bedienende manschappen waren verlaten geworden, wilden zij zelve niet in de vlammen omkomen. Hulp aan anderen te bewijzen werd dan ook allengs minder, daar zelfbehoud aller kracht en inspanning vorderde. De brandweer uit de naburige gemeenten mogt al opkomen, ook deze kon weinig of niets uitrigten en alleen de spuit van het bijgelegene Hengelo mogt nog eenige voldoening smaken, doordat zij eene fabriek - de groote katoenspinnerij, die ook reeds door het vuur was aangetast, redde.
Naar alle zijden werden telegrammen en boden afgezonden, en de zware rookkolommen, die men tot op een afstand van drie uren ontwaardde , en die aanvankelijk aan een gewonen veenbrand deden denken, bevestigde de waarheid dier berigten.
De eerste telegram, die ten 3 ure te Deventer ontvangen werd, luidde kortaf: “Enschedé staat aan alle kanten in brand, " en weldra werd ook den heer Commissaris des Konings berigt van bet onheil gegeven met dezelfde korte mededeeling. Deze laatste begaf zich onmiddellijk derwaarts en wat hij bij zijne komst zag, was alleen de bevestiging van de woorden der onderscheidene vlugtelingen : “Enschedé bestaat niet meer."
Des avonds ten 9 ure had het vuur voor een groot gedeelte zijne taak volbragt en was het alleen gemis aan brandstoffen, die den koning der verschrikking zijn verwoestenden arbeid deed eindigen. Er waren geene huizen meer om aan te tasten, bijna geene fabrieken meer om te vernielen, geene openbare gebouwen meer aanwezig om ze te verdelgen.